Patiënt met blaaskanker krijgt steeds vaker neoadjuvante chemotherapie

Patiënten met blaaskanker krijgen in Nederland steeds vaker neoadjuvante chemotherapie aangeboden in combinatie met radicale cystectomie. Het aandeel neoadjuvante chemotherapie nam toe van 0,6 procent in 1995 tot 21 procent in 2013. Dat blijkt uit een studie onder ruim 10.000 patiënten uitgevoerd door arts-onderzoeker Tom Hermans (NKI-AvL) en collega’s. Deze uitkomsten tonen aan dat sprake is van een langzame, maar gestage adoptie van neoadjuvante chemotherapie gedurende de afgelopen twee decennia. Vooral jongere patiënten en patiënten met een gevorderd stadium die behandelend zijn in een academisch ziekenhuis, kregen vaker neoadjuvante chemotherapie aangeboden.

Population-based data over de peroperatieve behandeling rondom radicale cystectomie ontbreken in Europa. In deze studie is daarom onderzoek gedaan naar trends in het gebruik van neoadjuvante chemotherapie, neoadjuvante radiotherapie, adjuvante chemotherapie, radiotherapie bij radicale cystectomie in Nederland. Ook werden specifieke kenmerken van patiënten en ziekenhuizen geïdentificeerd die geassocieerd worden met peroperatieve behandeling.

Opzet studie
Voor deze landelijke, retrospectieve, population-based studie gebruikten de onderzoekers data van patiënten met blaaskanker die tussen 1995 en 2013 radicale cystectomie met curatieve intentie. Alle data waren afkomstig uit de databank van de Nederlandse Kankerregistratie. Het aantal peroperatieve behandelingen in de tijd werden met elkaar vergeleken met chi-kwadraat testen. 

Ook voerden de onderzoekers multivariabele, logistische regressie-analyses uit om kenmerken te identificeren die geassocieerd worden met het gebruik van peroperatieve behandelingen. De subgroepen cT2-4N0M0 en cT2-4; N0 of NX; en M0 of MX werden daarbij apart geanalyseerd.

Evaluatie behandelopties
In totaal voldeden 10.338 patiënten aan de inclusiecriteria. Binnen de geselecteerde groep patiënten kreeg 86 procent géén peroperatieve behandeling, 7 procent neoadjuvante chemotherapie (of inductie chemotherapie), 3,2 procent neoadjuvante radiotherapie, 1,8 procent adjuvante chemotherapie en 2,1 procent radiotherapie. Het aandeel neoadjuvante chemotherapie nam toe van 0,6 procent in 1995 tot 21 procent in 2013 (p <0,001), terwijl de toepassing van neoadjuvante radiotherapie daalde van 15 naar 0,4 procent (p <0,001). 

Het gebruik van adjuvante chemotherapie en radiotherapie was minder dan 1,5 procent in 2013. Vergelijkbare trends werden gevonden bij de 6.032 patiënten met stadia cT2-4N0M0. Uit de multivariabele logistische regressie-analyse kwam naar voren dat onder andere een jongere leeftijd, hoger stadium (stadium ≥cT3, ≥cN1) en behandeling in een academisch ziekenhuis geassocieerd zijn met het geven van neoadjuvante chemotherapie en inductie chemotherapie (alle p <0,05).

Aanzienlijke variatie tussen type ziekenhuizen
Tom Hermans en collega’s concluderen dat de toename van neoadjuvante chemotherapie in Nederland een langzame, maar gestage adoptie weerspiegelen van (internationale) evidence-based richtlijnen gedurende de afgelopen twee decennia. Er bestaat echter nog aanzienlijke variatie in zowel patiënt- als ziekenhuiskarakteristieken in relatie tot het krijgen van neoadjuvante chemotherapie. 

Het aandeel neoadjuvante chemotherapie kan volgens de onderzoekers nog verder worden verhoogd, maar tot op welk niveau is (nog) niet duidelijk. De overige behandelopties, neoadjuvante radiotherapie, adjuvante chemotherapie en radiotherapie, worden nauwelijks nog toegepast in Nederland.
 

Gerelateerd nieuws

Veel ruimte voor verbetering in toepassing neoadjuvante chemotherapie bij spierinvasieve blaaskanker

Arm vrouw met infuus chemotherapie

Uit onderzoek blijkt dat er grote ziekenhuisvariatie bestaat in het gebruik van neoadjuvante chemotherapie bij patiënten met spierinvasieve blaaskanker. Dit lijkt impact te hebben op de overleving van de patiënt. De variatie kan voor een deel worden gereduceerd door betere naleving van de richtlijnen voor patiënten met stadium T3-4a blaaskanker en door kritische herevaluatie van de richtlijnen op basis van toekomstig wetenschappelijk onderzoek voor patiënten met stadium T2 blaastumoren. De onderzoekers hopen dat de studie leidt tot meer eenduidig beleid.

lees verder

Blaaskanker bij vrouwen: alleen eerste twee jaar na diagnose hoger sterfterisico

Alleen eerste twee jaar na diagnose oversterfte door blaaskanker bij vrouwen

Vrouwen met blaaskanker hebben alleen in de eerste twee jaar na diagnose een hoger risico om te overlijden aan deze ziekte dan mannen. In de jaren daarna is het sterfterisico van mannen en vrouwen vergelijkbaar, zo blijkt uit onderzoek van Anke Richters (IKNL) en collega’s. Dat betekent dat bij vrouwen sprake is van een onderschatting van de oversterfte in de eerste twee jaar na diagnose. Mogelijk is een agressievere behandeling van vrouwen met blaaskanker gerechtvaardigd.

lees verder