Lagere incidentie hand-voetsyndroom bij S-1-therapie uitgezaaide darmkanker

Therapie met het middel S-1 hangt samen met een significant lagere incidentie van het hand-voetsyndroom ten opzichte van behandeling met capecitabine bij Westerse patiënten met gemetastaseerde dikkedarmkanker. Dat blijkt uit een studie van J. Kwakman en collega’s gepubliceerd in de European Journal of Cancer. Bij geselecteerde patiënten kan behandeling, beginnend met fluoropyrimidine monotherapie, een geldig alternatief zijn voor combinatietherapie. Monotherapie wordt vaak gebruikt bij oudere of zwakke patiënten. Daarom mogen de uitkomsten van deze studie niet worden vergeleken met de resultaten bij patiënten met darmkankermetastasen in de algemene populatie.

Hand-voetsyndroom is een algemeen optredend neveneffect van behandeling met capecitabine. S-1 is een orale fluoropyrimidine met vergelijkbare werkzaamheid als capecitabine bij gastro-intestinale tumoren, maar dit middel wordt geassocieerd met een lagere incidentie van hand-voetsyndroom bij Aziatische patiënten. In de SALTO-studie wordt de incidentie van hand-voetsyndroom vergeleken na therapie met S-1 en capecitabine bij patiënten in het Westen met gemetastaseerde dikkedarmkanker.

Opzet en resultaten
Patiënten met eerder onbehandelde, gemetastaseerde dikkedarmkanker die een geplande behandeling kregen met fluoropyrimidine monotherapie, werden 1:1 gerandomiseerd om ofwel capecitabine te ontvangen (tweemaal daags oraal 1.250 mg/m2 voor patiënten <70 jaar en 1.000 mg/m2 voor patiënten >70 jaar op dagen 1-14) ofwel S-1 (tweemaal daags oraal 30 mg/m2 op dagen 1-14) in driewekelijkse cycli met optioneel bevacizumab in beide groepen. Het primaire eindpunt was de incidentie van hand-voetsyndroom, beoordeeld door zowel artsen als patiënten via het bijhouden van een dagboek. De secundaire eindpunten waren graad 3 hand-voetsyndroom, andere toxiciteiten, relatieve dosisintensiteit, progressievrije overleving, respons en algehele overleving.

In totaal werden 161 patiënten gerandomiseerd in 27 centra. De incidentie van alle voorkomende graden van hand-voetsyndroom, zoals beoordeeld door artsen, bedroeg 73% (n = 80) in de groep patiënten met capecitabine en 45% (n = 80) in de groep met S-1. De incidentie van graad 3 hand-voetsyndroom was 21% in de groep met capecitabine respectievelijk 4% in de S-1-groep. De beoordeling van hand-voetsyndroom door patiënten kwam uit op 84% bij capecitabine respectievelijk 58% bij S-1. Graad 3 anorexia werd vaker gemeld in de S-1 groep (13%) tegenover 3% in de groep met capecitabine. De mediane, relatieve dosisintensiteit was 88% bij patiënten met capecitabine en 95% in de S-1-groep. Er waren geen statistisch significante verschillen in mediane progressievrije overleving, respons en algehele overleving.

Conclusie en aanbevelingen
J. Kwakman en collega’s concluderen dat behandeling met S-1 bij Westerse patiënten met gemetastaseerde dikkedarmkanker samenhangt met een significant lagere incidentie van hand-voetsyndroom in vergelijking met patiënten behandeld met capecitabine bij een vergelijkbare werkzaamheid. Bij geselecteerde patiënten is opeenvolgende behandeling beginnend met fluoropyrimidine monotherapie een geldig alternatief voor combinatietherapie. Deze behandeling wordt vaak gebruikt bij oudere of zwakke patiënten. Dit blijkt uit deze studiepopulatie met een relatief hoge mediane leeftijd en een laag aantal daaropvolgende behandelingen.

Volgens de onderzoekers mogen de resultaten van deze studie om die reden niet worden vergeleken met de resultaten van patiënten met gemetastaseerde dikkedarmkanker in de algemene populatie. Slechts een minderheid van de patiënten kreeg een volgende behandeling met een anti-EGFR antilichaam. Hoewel er geen gegevens beschikbaar waren over de RAS-mutatie bij deze patiënten, kan dit worden verklaard door het feit dat EGFR-antilichaambehandeling in Nederland meestal als monotherapie wordt gegeven bij een derdelijns- of latere behandeling. Het aantal patiënten dat de behandeling beëindigde vanwege bijwerkingen was gelijk in beide groepen en vergelijkbaar met eerdere studies naar S-1 of capecitabine in combinatie met bevacizumab bij oudere patiënten.

Samenwerking ziekenhuizen
Aan deze DCCG-studie werkten mee medisch specialisten en onderzoekers van AMC (Amsterdam), Máxima Medisch Centrum, Catharina Ziekenhuis (Eindhoven), Martini Ziekenhuis (Groningen), VieCuri MC (Venlo), Amphia Ziekenhuis (Breda), Noordwest Ziekenhuisgroep (Alkmaar), Sint Antonius Ziekenhuis (Nieuwegein), TweeSteden Ziekenhuis (Tilburg), Medisch Centrum Leeuwarden, Slingeland Ziekenhuis (Doetinchem), Tergooi Ziekenhuis (Hilversum), Rijnstate Ziekenhuis (Arnhem), UMC Utrecht, SpaarneGasthuis (Hoofddorp, Haarlem), Orbis Medisch Centrum (Sittard), Meander Medisch Centrum (Amersfoort), Zaans Medisch Centrum (Zaandam), Franciscus Gasthuis & Vlietland (Rotterdam, Schiedam), Wilhelmina Ziekenhuis (Assen), LUMC (Leiden), OLVG, (Amsterdam), Trialbureau van IKNL en NKI-AvL (Amsterdam).

  • Kwakman JJ, Simkens LH, van Rooijen JM, van de Wouw AJ, Ten Tije AJ, Creemers GJ, Hendriks MP, Los M, van Alphen RJ, Polée MB, Muller EW, van der Velden AM, van Voorthuizen T, Koopman M, Mol L, van Werkhoven E en Punt CJ. ‘Randomised phase III trial of S-1 versus capecitabine in the first-line treatment of metastatic colorectal cancer: SALTO study by the Dutch Colorectal Cancer Group’.

  • Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl