Moleculaire subtypes van LCNEC voorspellen uitkomsten chemotherapie

Patiënten met grootcellig neuro-endocrien longcarcinoom (LCNEC) met een wildtype RB1-gen of RB1-eiwitexpressie reageren beter op chemotherapie volgens het regime GEM/TAX dan patiënten behandeld met PE- chemotherapie. Die conclusie trekken Jules Derks (Maastricht UMC) en collega’s op basis van een onderzoek met gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie en de databank van PALGA. Volgens de onderzoekers kan deze kennis bijdragen aan betere behandeling van patiënten met gevorderd stadium van LCNEC. Ze adviseren echter deze uitkomsten eerst te bevestigen in een gerandomiseerde, klinische studie.

In eerdere genoomstudies zijn twee exclusieve, moleculaire subtypes van grootcellig neuro-endocrien carcinoom geïdentificeerd, namelijk RB1-mutaties (veelal samenhangend met TP53) en groepen van het RB1-wildtype. In deze studie is geëvalueerd of deze subtypes een voorspellende waarde hebben op de uitkomsten van chemotherapie bij patiënten met LCNEC.

Opzet studie
De onderzoekers verzamelden klinische gegevens en informatie over tumorweefsels uit de databank van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) en de pathologieregistratie van PALGA. Het tumorweefsel werd opnieuw beoordeeld door een panel van pathologen, waarbij 148 van de 232 casussen werden bevestigd als LCNEC. Met behulp van moderne sequencingtechnieken werd de aanwezigheid van TP53-, RB1-, STK11- en KEAP1-genen bepaald. Ook werd de immunohistochemie bepaald voor RB1 en P16 bij respectievelijk 79 en 109 casussen. Aansluitend werd de samenhang onderzocht met de absolute en progressievrije overleving, gestratificeerd voor type chemotherapie, platina+gemcitabine of taxanen (NSCLC-GEM/TAX) versus platinum-etoposide (SCLC-PE).

Uit de analyses blijkt dat een RB1-mutatie en verlies aan eiwitexpressie werden gedetecteerd in respectievelijk 47% (n = 37) en 72% (n = 78) van de onderzochte casussen. Patiënten met een RB1-wildtype LCNEC die behandeld werden met NSCLC-GEM/TAX chemotherapie hadden een significant langere absolute overleving (9,6 maanden) dan patiënten die een behandeling kregen met SCLC-PE (5,8 maanden). Vergelijkbare resultaten werden verkregen bij patiënten met RB1-expressie in de tumor. Er werd geen verschil in overleving waargenomen bij patiënten met LCNEC tumoren met een RB1-mutatie of verlies aan RB1-eiwitexpressie.

Conclusie en aanbevelingen
Jules Derks en collega’s concluderen dat patiënten met LCNEC-tumoren met een wildtype RB1-gen of met RB1-eiwit expressie beter reageren op chemotherapie volgens het regime NSCLC-GEM/TAX dan op SCLC-PE chemotherapie. De onderzoekers zagen dit verschil niet bij patiënten met een RB1-mutatie of met verlies aan eiwitexpressie. De algemene conclusie van de onderzoekers is dat de RB1-mutatiestatus en RB1/P16-eiwitexpressie voorspellende markers zijn voor de respons op chemotherapie en dat deze kennis kan bijdragen aan therapeutische beslissingen bij patiënten met een gevorderd stadium van LCNEC.

Dit is de grootste population-based studie tot dusver waarin de resultaten van chemotherapie zijn geëvalueerd op basis van mutatiepatronen bij LCNEC. Hoewel de uitkomsten van dit onderzoek van groot belang zijn voor de hedendaagse behandeling van LCNEC, moedigen de onderzoekers aan deze bevindingen in een prospectieve, gerandomiseerde studie te bevestigen aangezien de huidige studie vanwege het retrospectieve ontwerp beperkingen kent.

  • Derks JL, Leblay N, Thunnissen E, van Suylen RJ, den Bakker M, Groen HJM, Smit EF, Damhuis R, van den Broek EC, Charbrier A, Foll M, McKay JD, Fernandez-Cuesta L, Speel EM, Dingemans AC en de PALGA-Group: ‘Molecular Subtypes of Pulmonary Large-cell Neuroendocrine Carcinoma Predict Chemotherapy Treatment Outcome’. Clin Cancer Res. 2017 Oct 24.

  • Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl

  • Zie ook: Proefschrift Jules Derks over betere diagnostiek & behandeling LCNEC