Oudere patiënt met NSCLC krijgt vaker radiotherapie of ondersteunende zorg

Oudere patiënten (75+) met stadium I-II niet-kleincellige longkanker (NSCLC) krijgen in vergelijking met jongere patiënten (65 tot 74 jaar) minder vaak een chirurgische behandeling, maar juist vaker stereotactische radiotherapie, conventionele radiotherapie of de beste ondersteunende zorg. Elisabeth Driessen (VieCuri MC) en collega’s tonen met behulp van gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) aan dat de langetermijnsoverleving na chirurgie superieur is ten opzichte van stereotactische radiotherapie na correctie voor prognostische factoren. Echter, ook dan blijft de algehele overleving van patiënten van 75 jaar of ouder slechter vergeleken met jongere patiënten.

Inzicht in het gebruik van chirurgie en stereotactische radiotherapie of conventionele radiotherapie ontbreekt in de klinische praktijk bij oudere patiënten met stadium I en II niet-kleincellige longkanker (NSCLC). Het doel van deze studie was om betere inzichten te krijgen in het gebruik van deze behandelingen en het effect op de overleving in ongeselecteerde patiënten van 65 jaar of ouder met klinische stadium I-II NSCLC op basis van gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) uit de periode 2010 en 2015.

De onderzoekers voerden beschrijvende analyses en Cox-regressieanalyses uit en bepaalden de algehele overleving gestratificeerd voor stadium I (8.742 patiënten) en II (3.439 patiënten) en vergeleken deze uitkomsten voor de leeftijdsgroepen 65-74 jaar versus 75 jaar en ouder.

Resultaten

Patiënten tussen 65 en 74 jaar werden significant vaker geopereerd in vergelijking met patiënten van 75 jaar en ouder (stadium I 55% versus 27%; stadium II: 65% versus 35%). De groep 65 en 74 jaar kreeg minder vaak stereotactische radiotherapie (stadium I: 29% versus 42%; stadium II: 5% versus 11%) en ook minder vaak conventionele radiotherapie (stadium I: 6% versus 11%; stadium II: 10% versus 24%). Ook kreeg de groep jongere patiënten (65 tot 74 jaar) vergeleken met de oudere groep (75 jaar en ouder) minder frequent uitsluitend de beste ondersteunende zorg (stadium I: 8% versus 19%; stadium II: 9% versus 25%).

De algehele 1-jaarsoverleving was significant hoger bij patiënten van 65 tot 74 jaar in vergelijking met patiënten van 75 jaar en ouder (stadium I: 87% versus 78%; stadium II: 74% versus 60%). Ook de algehele 5-jaarsoverleving was hoger bij de jongere groep patiënten (stadium I: 49% versus 31%; stadium II: 36% versus 18%). Na correctie voor geslacht, histologie, stadium, behandeling en comorbiditeit was het risico van overlijden hoger bij patiënten van 75 jaar en ouder in vergelijking met patiënten in de leeftijd van 65 tot 74 jaar. De hazard ratio was 1,3 bij stadium I (95% betrouwbaarheidsinterval 1,1-1,5) en 1,3 bij stadium II (95% betrouwbaarheidsinterval 1,1-1,7).

Conclusie en nabeschouwing

Elisabeth Driessen en collega’s concluderen dat patiënten van 75 jaar en ouder met stadium I-II NSCLC een slechtere algehele overleving hebben, minder vaak een operatie krijgen, maar wel vaker stereotactische radiotherapie, conventionele radiotherapie en/of de beste ondersteunende zorg ontvangen in vergelijking met patiënten van 65 tot 74 jaar. In beide stadia was de algehele 1-jaarsoverleving binnen de genoemde leeftijdsgroepen vergelijkbaar voor chirurgie en stereotactische radiotherapie. Echter, de algehele overleving op lange termijn was, na correctie voor prognostische factoren, superieur na chirurgie in vergelijking met stereotactische radiotherapie, maar deze bleef slechter voor patiënten van 75 jaar of ouder.

De onderzoekers wijzen er in de nabeschouwing op dat patiënten met niet-kleincellige longkanker over het algemeen als heterogene populatie worden erkend, vooral als het gaat om patiënten op hogere leeftijd. Hoewel een oudere leeftijd alleen niet beslissend mag zijn bij de besluitvorming, zijn persoonlijke voorkeuren van patiënten net zo belangrijk als het meewegen van risicovolle factoren zoals comorbiditeit, fitheid, ondervoeding of cognitieve stoornissen.

Overbehandeling bij niet-kleincellige longkanker moet worden vermeden, zeker intensieve behandelingen met risico van 'ernstige complicaties op korte of lange termijn', in het bijzonder bij oudere patiënten in vergelijking met jongere patiënten. Toekomstig (prospectief) onderzoek zou daarom gericht moeten zijn op het identificeren van voorspellende kenmerken die behulpzaam kunnen zijn bij het selecteren van behandelingen en optimaliseren van patiëntgerichte uitkomsten.