Voeding & leefstijl bespreken tijdens en na behandeling kanker

Mensen die na de behandeling van dikkedarmkanker gezonder eten en meer bewegen, ervaren een betere kwaliteit van leven dan lotgenoten. Patiënten krijgen echter vaak geen of weinig voorlichting over leefstijl en voeding. Merel van Veen (IKNL, Wageningen University) concludeert in haar proefschrift dat zorgprofessionals al tijdens de behandeling dienen te beginnen met het geven van voedingsinformatie en niet moeten wachten tot patiënten of naasten daar naar vragen. Een voorwaarde is dat zorgverleners meer kennis krijgen over voeding en leefstijl, want dat inzicht is momenteel beperkt. Artsen zouden het belang van een gezonde leefstijl bovendien meer moeten benadrukken, met een leidende rol voor diëtisten in dit proces.

Mensen die na de behandeling van dikkedarmkanker gezonder eten en meer bewegen, ervaren een betere kwaliteit van leven dan lotgenoten. Patiënten krijgen echter vaak geen of weinig voorlichting over leefstijl en voeding. Merel van Veen (IKNL, Wageningen University) concludeert in haar proefschrift dat zorgprofessionals al tijdens de behandeling dienen te beginnen met het geven van voedingsinformatie en niet moeten wachten tot patiënten of naasten daar naar vragen. Een voorwaarde is dat zorgverleners meer kennis krijgen over voeding en leefstijl, want dat inzicht is momenteel beperkt. Artsen zouden het belang van een gezonde leefstijl bovendien meer moeten benadrukken, met een leidende rol voor diëtisten in dit proces.

Optimale voeding na de diagnose ‘kanker’ kan bijdragen aan het verminderen van het risico op terugkeren van de ziekte, beperken van bijwerkingen, herstellen van de kwaliteit van leven en toename van de overlevingskans. Er zijn talrijke richtlijnen beschikbaar over de preventie van kanker. Uit onderzoek van Merel van Veen blijkt echter dat patiënten tijdens en na de behandeling van kanker nauwelijks of geen informatie ontvangen over gezonde voeding en leefstijl. Ook zijn zorgprofessionals niet of nauwelijks getraind om dergelijke adviezen te geven. Voor haar proefschrift onderzocht ze allerlei aspecten die samenhangen met het verbeteren van het voedingsgedrag en kwaliteit van leven van mensen met en na kanker.

Invloed naleven richtlijnen

Op de eerste plaats ging ze na wat het verband is tussen het navolgen van de richtlijnen van het World Cancer Research Fund (WCRF) en American Institute for Cancer Research (AICR) en de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van overlevende van dikkedarmkanker (stadium I-IV). Uit deze studie blijkt dat overlevenden van kanker die deze aanbevelingen naleven een betere algehele gezondheidstoestand hebben, beter functioneren en minder last hebben van vermoeidheid dan mensen die deze richtlijnen niet of minder goed naleven. Fysieke activiteit leek de grootste invloed te hebben op dit effect.

De relatie tussen informatievoorziening over voeding en ideeën over voeding en kanker werd onderzocht onder een groep patiënten met dikkedarmkanker. De meeste respondenten die informatie hadden ontvangen over voeding van zorgprofessionals, hadden sterke ideeën dat voeding hun gevoel van welbevinden (59%) en herstel na kanker (62%) beïnvloedt. Tweederde van de respondenten gaf aan dat zij informatie hadden ontvangen van één of meer zorgverleners. Respondenten die informatie ontvingen van drie zorgverleners hadden sterkere ideeën over de invloed van voeding op de uitkomsten van de kankerbehandeling (klachten na de behandeling, herstel en terugkeer van kanker) dan deelnemers die geen informatie hadden ontvangen.

Gedragsverandering door voedingsinformatie

Uit een andere studie van Merel van Veen blijkt dat mensen met en na kanker die informatie over voeding krijgen, vaker hun voedingsgedrag veranderen, ongeacht of ze vooraf behoefte hadden aan informatie over voeding. Deze bevinding is volgens haar een aanwijzing dat zorgverleners altijd voedingsinformatie zouden moeten verstrekken; dus niet alleen aan patiënten die daarom vragen. Iets meer dan de helft (56%) van de deelnemers aan dit onderzoek gaf aan informatie over voeding te hebben ontvangen, meestal tijdens de behandeling.

De gesignaleerde veranderingen waren over het algemeen gunstig (een verhoogde inname van plantaardige producten, minder vlees en alcohol en minder voedingsmiddelen die zorgen voor gewichtstoename). Daarom wordt geadviseerd om al tijdens de behandeling te starten met het verstrekken van voedingsinformatie en niet te wachten tot patiënten of naasten daar vragen over gaan stellen. Bij dit onderzoek waren zowel patiënten als familieleden betrokken.

Onvoldoende kennis over voeding

Een opmerkelijke bevinding in het proefschrift is dat bijna de helft van de oncologieverpleegkundigen die deelnamen aan een vragenlijstonderzoek vindt dat zij over onvoldoende kennis beschikken om advies te kunnen geven over voeding (43%) en lichamelijke activiteiten (46%) aan mensen na de behandeling van kanker. Vooral jongere verpleegkundigen en verpleegkundigen met een MBO-opleiding vinden vaker van zichzelf dat ze over onvoldoende beschikken om dergelijke adviezen te geven. Volgens Merel van Veen behoort kennis verwerven over voeding en lichamelijke activiteit een standaard onderdeel te zijn van beroepsopleidingen. Ook is meer afstemming nodig met diëtisten en fysiotherapeuten. 

Website over voeding en kanker

Het proefschrift bevat ook een hoofdstuk over de ontwikkeling van een website met wetenschappelijke informatie over voeding en kanker voor patiënten, overlevenden en naasten. De website www.voedingenkankerinfo.nl werd in 2014 gelanceerd door IKNL, Wageningen UR en de Landelijke Werkgroep Diëtisten Oncologie en is daarna overgedragen aan het Wereld Kanker Onderzoek Fonds. Aanvankelijk werd de website gevuld met antwoorden op vaak gestelde vragen aangeleverd door diverse organisaties en de landelijke werkgroep en met reacties (feiten) op allerlei fabels in de media. De website voorziet in een duidelijke behoefte aan evidence-based informatie en betrouwbare ervaringsinformatie over voeding en kanker. Informatie die voorheen niet beschikbaar was.

Impact informatie van zorgverleners

Merel van Veen toont in dit proefschrift aan dat informatie geven over voeding aan overlevenden van dikkedarmkanker een positieve impact heeft op de overtuigingen van deze mensen over de invloed van voeding op herstel, klachten na de behandeling en kans op een recidief. Frequent herhalen van deze boodschap blijft volgens haar belangrijk om correcte opvattingen over voeding en kanker te versterken.

In het laatste hoofdstuk gaat ze de discussie aan over de rol van zorgverleners bij deze informatievoorziening. Daarin stelt ze onder meer dat screening op een gezonde leefstijl geïmplementeerd dient te worden in alle fasen van zorg bij kanker. En dat diëtisten verantwoordelijk zijn voor voedingszorg en informatievoorziening, maar dat een kankerdiagnose niet hét moment is om duurzame leefstijlveranderingen onder de aandacht te brengen.

Artsen zijn volgens de promovenda de aangewezen personen die het belang van gezonde voeding dienen te benadrukken, maar voor inhoudelijke advies kunnen zij beter verwijzen naar de experts op dat gebied. Verder is er meer onderzoek nodig naar de noodzaak dat mensen met kanker zich beter gaan houden aan de aanbevelingen voor een gezonde leefstijl, een betere informatievoorziening door gezondheidsprofessionals en implementatie en promotie van informatie over voeding en kanker in de klinische praktijk.