Radiotherapie heeft geen invloed op 5- en 10-jaarsoverleving RAAS-patiënten

Radiotherapiegerelateerd angiosarcoom (RAAS) is een ernstige, maar late en zeldzame complicatie van radiotherapie als behandeling voor borstkanker. Uit onderzoek van Anouk Rombouts (Radboudumc) en collega’s blijkt dat, ongeacht het wel of niet toevoegen van radiotherapie, de 5- en 10-jaarsoverleving van de patiënten met RAAS stabiel blijft op 41% respectievelijk 25%. In lijn met eerdere studies heeft het toevoegen van radiotherapie, vergeleken met uitsluitend chirurgische behandeling, géén significant effect op de overleving van RAAS-patiënten. Wel toont deze studie aan dat chirurgie altijd een onderdeel dient te zijn van de behandeling van RAAS.

In deze studie zijn de incidentie, latentieperiode en uitkomsten van RAAS onderzocht met behulp van gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). De onderzoekers selecteerden patiënten met stadium I tot III primaire borstkanker die vanaf 1 januari 1989 tot en met 31 december 2015 werden behandeld met of zonder radiotherapie. Alle patiënten met een volledige follow-up werden retrospectief onderzocht tot en met 31 januari 2017. Met behulp van diverse analysemodellen werden de incidentie, voorspellende factoren van RAAS en de overleving na behandeling van RAAS bepaald. ‘Follow-up’ werd gedefinieerd als de tijd vanaf de incidentie van RAAS tot de datum van overlijden of de laatste datum van de follow-up.

Resultaten

De totale studiepopulatie bestond uit 296.577 borstkankerpatiënten met een mediane leeftijd van 58 jaar bij diagnose (spreiding 18 - 97 jaar). De mediane follow-up na diagnose was 7,7 jaar (bereik 0 - 28 jaar). Van de patiënten die géén radiotherapie kregen (n = 111.754) ontwikkelde niemand een angiosarcoom. Van de 184.823 patiënten die wél radiotherapie kregen, ontwikkelden 209 patiënten (0,1%) RAAS van de borst en/of thoraxwand. Oudere patiënten met borstkanker bleken een verhoogde kans te hebben op het ontwikkelen van RAAS (risico 1,05).

Patiënten met een primaire tumor die een borstamputatie (gevolgd door radiotherapie) kregen, hadden minder kans om RAAS te ontwikkelen vergeleken met patiënten die een borstsparende behandeling (gevolgd door radiotherapie) kregen (risico 0,22). De mediane latentietijd van de borstkankerbehandeling tot aan de ontwikkeling van RAAS was 8 jaar (bereik 3 tot 20 jaar). Gegevens over de RAAS-behandeling was beschikbaar bij 194 patiënten (93%).

Conclusies en aanbevelingen

Anouk Rombouts en collega’s concluderen dat, ongeacht de gegeven RAAS-behandeling, de 5- en 10-jaarsoverleving van patiënten met radiotherapiegerelateerd angiosarcoom uitkwam op 41% respectievelijk 25%. Vergeleken met uitsluitend chirurgie tonen analyses aan dat het toevoegen van radiotherapie geen significant effect heeft op de overleving van RAAS-patiënten. Deze bevinding is in lijn met eerdere studies. Wel toont de huidige studie aan dat chirurgie altijd een onderdeel dient te zijn van de behandeling van RAAS.

Zover bekend is in dit onderzoek de grootste serie RAAS-patiënten (n= 209) tot nu toe geëvalueerd. Vanwege de lage incidentie van RAAS is een prospectieve analyse op nationaal niveau volgens de onderzoekers praktisch onhaalbaar. Daarom zou het verzamelen van uitkomsten van RAAS-behandelingen in een prospectieve, internationale database overwogen kunnen worden.