Overleving vroege baarmoederhalskanker gelijk per chirurgische benadering

Overleving vroege baarmoederhalskanker gelijk per chirurgische benadering

Patiënten met een vroeg stadium van baarmoederhalskanker, met name tumoren kleiner dan 2 cm, hebben een vergelijkbare overleving na behandeling met abdominale of laparoscopische radicale hysterectomie. Dat blijkt uit onderzoek van Hans Wenzel (IKNL, UMCG) en collega’s met data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Hoewel deze bevindingen in lijn zijn met de resultaten in recente literatuur, wordt prospectief, gerandomiseerd onderzoek aanbevolen om de exacte rol van de laparoscopische radicale hysterectomie vast te stellen.

Recent zijn er vragen gerezen rond de veiligheid van de laparoscopische radicale hysterectomie bij patiënten met een vroeg stadium van baarmoederhalskanker. In deze studie is de algehele overleving en ziektevrije overleving geëvalueerd van patiënten met een vroeg stadium van baarmoederhalskanker die behandeld zijn met abdominale radicale hysterectomie en laparoscopische radicale hysterectomie. Ook is literatuuronderzoek verricht.

Studieopzet

De onderzoekers identificeerden baarmoederhalskankerpatiënten met FIGO (2009) stadium IA2 met vaso-invasie, IB1 en IIA1 die tussen 2010 en 2017 zijn gediagnosticeerd en opgenomen in de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Met Cox-regressieanalyses werd het effect van chirurgische benadering geëvalueerd op de 5-jaarsoverleving en de risico’s berekend, inclusief 95% betrouwbaarheidsintervallen. Het literatuuronderzoek bestond uit het analyseren en beoordelen van observationele studies van patiënten met een tumorgrootte van maximaal 4 cm en een mediane follow-up van minimaal dertig maanden.

Resultaten

Van de 1.109 patiënten kreeg 33% een laparoscopische radicale hysterectomie. Ongecorrigeerde cijfers lieten na een abdominale radicale hysterectomie een hogere sterfte zien (9,4% versus 4,6%) en ook een hogere kans op terugkeer van de ziekte (13,1% versus 7,3%), ten opzichte van de laparoscopische radicale hysterectomie. Echter, na correctie werd een vergelijkbare ziektevrije overleving gevonden van 89,4% versus 90,2% (hazard ratio 0,92 met een 95% betrouwbaarheidsinterval van 0,52-1,60) en een algehele overleving van 95,2% versus 95,5% (hazard ratio 0,94 met een 95% betrouwbaarheidsinterval van 0,43-2,04).

Analyse op tumorgrootte (<2cm versus ≥2cm) leverde vergelijkbare overlevingscijfers op voor beide benaderingen. Het literatuuronderzoek (gebaseerd op negen studies) leverde geen duidelijk voordeel op voor de abdominale radicale hysterectomie, vooral niet bij tumoren kleiner dan 2cm. Om de exacte rol van de laparoscopische radicale hysterectomie te bepalen is er volgens de onderzoekers nog wel prospectief, gerandomiseerd onderzoek nodig.

Conclusie en nabeschouwing

Hans Wenzel en collega’s concluderen op basis van deze retrospectieve studie dat de abdominale radicale hysterectomie en laparoscopische radicale hysterectomie vergelijkbare uitkomsten opleveren bij patiënten met een vroeg stadium van baarmoederhalskanker, met name bij tumoren kleiner dan 2 cm. Deze bevindingen zijn in lijn met de resultaten die gevonden zijn tijdens het literatuuronderzoek.

Hoewel geen data van individuele centra in dit artikel zijn opgenomen, suggereren de data wel dat er verschillen zijn in diagnostische procedures (zoals het bepalen van de tumorgrootte en het gebruik van MRI) en indicaties voor het toepassen van de abdominale en laparoscopische variant. Daarnaast verschillen de daadwerkelijke praktische uitvoering van de radicale hysterectomie (waaronder parametrische resectie, zenuwsparend versus niet-zenuwsparend, omgaan met verdachte preoperatieve of intraoperatieve lymfeklieren) en de criteria voor adjuvante (chemo)radiotherapie.

Ook zijn er volgens de onderzoekers twee centra in deze studie die uitsluitend abdominale radicale hysterectomieën uitvoeren, terwijl in centra die beide benaderingen uitvoeren patiënten met een hoog risico mogelijk vaker zijn geselecteerd voor abdominale chirurgie.