Behandelkeuze stadium I NSCLC: veel variatie ziekenhuizen; overleving gelijk

Behandelkeuze stadium I NSCLC: veel variatie ziekenhuizen; overleving gelijk

Door centralisatie is het aantal ziekenhuizen in Nederland gedaald dat zelf longkankeroperaties uitvoert. Hoewel dit bijdroeg aan de variatie in behandelkeuze tussen ziekenhuizen, heeft dit in de praktijk bij patiënten met stadium I niet-kleincellige longkanker (NSCLC) niet geleid tot een slechtere algemene overleving. Dit suggereert volgens Julianne de Ruiter (NKI-AvLen collega’s dat verdere centralisatie van longkankerchirurgie waarschijnlijk geen nadelige impact zal hebben op de uitkomsten van behandeling.

Chirurgische resectie is de aanbevolen behandeling bij resectabele patiënten met een vroeg stadium van niet-kleincellige longkanker. Tot dusver zijn er geen geslaagde prospectieve, gerandomiseerde studies verschenen, waarin een vergelijking is gemaakt tussen de uitkomsten van chirurgie en stereotactische ablatieve radiotherapie bij deze patiëntengroep. Julianne de Ruiter en collega’s onderzochten daarom of zorgpatronen (in dit geval voorkeur voor chirurgie) en de overleving van patiënten met niet-kleincellige longkanker verschillen tussen ziekenhuizen mét of zónder in-huis longkankerchirurgie.  

Studieopzet 

De onderzoekers verzamelden gegevens van in totaal 11.847 patiënten met stadium I niet-kleincellige longkanker (TNM 7) die tussen 1 januari 2012 en 31 december 2016 zijn gediagnosticeerd. De populatie bestond uit patiënten die óf radiotherapie óf chirurgie met curatieve intentie ontvingen. De gebruikte gegevens waren afkomstig uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). 

Uitgesloten van deelname waren de volgende patiënten: jonger dan 18 jaar, met synchrone of metachrone tumoren, behandeling met chemo- of chemoradiotherapie, neoadjuvante behandeling voor chirurgie, overige chirurgische of bronchoscopische interventies. Ook patiënten die slechts ondersteunende zorg kregen, werden uitgesloten omdat deze doorgaans niet fit genoeg zijn voor een curatieve behandeling.  

Uiteindelijk voldeden 9.630 patiënten afkomstig uit 77 Nederlandse ziekenhuizen aan de inclusiecriteria. Het aandeel patiënten dat chirurgie of radiotherapie kreeg met curatieve intentie was 91% en veranderde niet in de loop van de tijd. Het absolute aantal behandelde patiënten steeg wel, van 1.660 in 2012 naar 2.198 in 2016. 

Chirurgie 

Gedurende de studieperiode was een geringe stijging te zien van het totale aantal resecties per jaar van 1.056 in 2012 naar 1.1137 in 2016, maar het percentage patiënten met een resectie daalde over de tijd van 64% naar 50%. De meeste operaties werden thoracoscopisch uitgevoerd (VATS), waarvan het aandeel steeg van 57% in 2012 naar 74% in 2016. Chirurgische resecties bestonden uit lobectomie (85%), sublobaire resectie (5%), bilobectomie (4,5%), pneumonectomie (3,5%) en segmentectomie (2%). 

Een preoperatieve pathologische bevestiging van het tumorstadium cT1A, cT1B, en cT2A was beschikbaar bij respectievelijk 38%, 56% en 70% van de patiënten. Postoperatief werd echter 23% van de tumoren alsnog stadium II of hoger geclassificeerd door een patholoog. Van de patiënten met pathologisch stadium I respectievelijk II of hoger kreeg 2% c.q. 49% een postoperatieve behandeling (chemo- en/of radiotherapie).  

Radiotherapie  

Het aantal patiënten dat radiotherapie kreeg, steeg van 604 (36%) in 2012 naar 1.095 (50%) in 2016. Bij patiënten die radiotherapie kregen, bleef het aandeel stereotactische ablatieve radiotherapie redelijk constant (90% in 2012 en 93% in 2016). Van de patiënten die radiotherapie kregen, lag het aandeel pathologisch bevestigde tumoren gedurende de hele studieperiode op 49%. Het aandeel patiënten dat radiotherapie kreeg, steeg naar gelang leeftijd, jaar van diagnose en afnemende tumoromvang. 

Variatie tussen ziekenhuizen 

Het aantal ziekenhuizen waar longkankerchirurgie plaatsvond, daalde onder invloed van centralisatie van 50 in 2012 naar 43 in 2016. In ziekenhuizen met in-huis longkankerchirurgie kreeg 59% van de patiënten een operatie (bereik 41%-75%) tegenover 51% (bereik 18-71%) van de patiënten in ziekenhuizen zónder in-huis longkankerchirurgie. De impact van ziekenhuisvolume werd niet geëvalueerd. 

Gedurende de studieperiode nam de voorkeur voor radiotherapie toe van 41% naar 55% in ziekenhuizen zonder in-huis longkankerchirurgie en van 36% naar 48% in ziekenhuizen met in-huis longkankerchirurgie. De algemene 5-jaarsoverleving voor de combinatie van chirurgie en radiotherapie met curatieve intentie verschilde nauwelijks tussen ziekenhuizen met (56%) of ziekenhuizen zonder (58%) longkankerchirurgie.  

Conclusie en aanbevelingen 

Julianne de Ruiter en collega’s concluderen op basis van deze grote population-based studie dat centralisatie van longkankerchirurgie heeft geleid tot een afname van het aantal ziekenhuizen dat in-huis longkankeroperaties uitvoert. Verder blijkt dat er variatie bestaat tussen ziekenhuizen met en zonder in-huis operatiefaciliteiten voor patiënten met stadium I niet-kleincellige longkanker. Hoewel het ontbreken van in-huis operatiefaciliteiten invloed had op de behandelkeuze, leidde dit niet tot een slechtere algemene overleving. 

Deze uitkomst suggereert volgens de onderzoekers dat verdere centralisatie van longkankerchirurgie in Nederland waarschijnlijk geen nadelige invloed zal hebben op de behandelresultaten van patiënten met stadium I niet-kleincellige longkanker. De relatie tussen centralisatie, behandelkeuze en overleving verdient volgens de onderzoekers wel verder onderzoek.