Borstsparend en amputatie nader onderzocht: een groot nationaal onderzoek

Borstsparende chirurgie met radiotherapie laat op lange termijn een gelijke of betere borstkankerspecifieke overleving zien dan mastectomie bij patiënten met een vroeg stadium van borstkanker. Dat concluderen Mirelle Lagendijk (Erasmus MC) en collega’s aan de hand van een groot nationaal onderzoek met data van bijna 130.000 patiënten. De uitkomsten ondersteunen de hypothese dat borstsparende chirurgie met radiotherapie de voorkeur verdient bij de meeste patiënten met borstkanker bij gelijke geschiktheid van beide behandelopties. Dit geldt volgens de onderzoekers in het bijzonder voor patiënten ouder dan 50 jaar, patiënten met een comorbiditeit bij diagnose en patiënten die niet in aanmerking komen voor adjuvante chemotherapie. 

In deze grote population-based studie zijn de uitkomsten van borstsparende chirurgie met radiotherapie versus mastectomie geëvalueerd op de borstkankerspecifieke en algehele overleving op lange termijn, waarbij tevens rekening is gehouden met de invloed van verschillende prognostische factoren. De studiepopulatie bestond uit 129.692 patiënten met primaire borstkanker (stadium T1-2N0-2M0) die tussen 1999 en 2012 werden gediagnosticeerd en opgenomen in de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). 

Borstsparende chirurgie met radiotherapie versus mastectomie
De onderzoekers onderzochten de langetermijnuitkomsten van borstsparende chirurgie met radiotherapie versus mastectomie in het tijdvak 1999-2005 en de cohesie van hedendaagse, adjuvante systemische therapie in de periode 2006-2012. De eventuele doodsoorzaak werd afgeleid van gegevens van het CBS. Daarnaast werden multivariabele analyses uitgevoerd per tijdcohort voor patiënten met stadium T1-2N0-2 en afzonderlijk ook voor alle T- en N-stadia apart. Patiënten met stadium T1-2N0-1 werden verder gestratificeerd naar leeftijd, hormonale receptor en HER2-status, adjuvante systemische therapie en comorbiditeit. 

In de periode 1999-2005 werd in alle subgroepen een betere borstkankerspecifieke en algehele overleving waargenomen na borstsparende chirurgie met radiotherapie vergeleken met mastectomie, uitgezonderd patiënten jonger dan 40 jaar met stadium T1-2N0-1. Tussen 2006 en 2012 was de borstkankerspecifieke en algehele overleving van borstsparende chirurgie met radiotherapie beter bij patiënten met stadium T1-2N0-1, maar niet bij patiënten met stadium T1-2N2. 

Subgroepanalyses van stadium T1-2N0-1 vertoonden een betere borstkankerspecifieke en algehele overleving na borstsparende chirurgie met radiotherapie zónder chemotherapie bij patiënten ouder dan 50 jaar met een comorbiditeit. Bij patiënten tot 50 jaar, patiënten zonder comorbiditeit en patiënten mét chemotherapie leverden beide behandelopties een vergelijkbare, borstkankerspecifieke overleving op. 

Beperkingen studie
Een beperking van onderhavige studie is dat de comorbiditeit van een relatief beperkt percentage (subcohort) geïncludeerde patiënten bekend was. Dit subcohort had echter vergelijkbare basiskenmerken en werd derhalve door de onderzoekers als representatief voor het gehele cohort beschouwd. Een andere belangrijke beperking is het observationele ontwerp van de studie, waardoor verstorende factoren niet zijn uit te sluiten (residuele confounding en selectiebias). Daarom kan niet geconcludeerd worden dat een borstsparende operatie altijd beter is. Wanneer echter ook de psychologische impact van een amputatie wordt meegewogen, kan dit een extra argument zijn om toch voor een borstsparende operatie te kiezen. 

Conclusie en aanbevelingen
Mirelle Lagendijk en collega’s concluderen op basis van deze studie, met de aantekening dat verstorende invloeden niet zijn uit te sluiten, dat borstsparende chirurgie met radiotherapie minstens net zo’n goede borstkankerspecifieke overleving op lange termijn laat zien dan mastectomie. Ook bij meer hedendaagse diagnostische technieken en therapieën identificeerden de onderzoekers verschillende subgroepen die baat kunnen hebben bij borstsparende chirurgie aangevuld met radiotherapie. Deze uitkomsten ondersteunen de hypothese dat borstsparende chirurgie met radiotherapie de is voor de meeste patiënten met borstkanker bij wie beide behandelingen geschikt worden geacht.

Ondanks het feit dat de grootste borstkankerspecifieke overlevingswinst werd waargenomen bij borstsparende chirurgie met radiotherapie bij patiënten boven 50 jaar, bij patiënten met een comorbiditeit bij diagnose en bij patiënten die niet behandeld werden met chemotherapie, ontbreken volgens de onderzoekers argumenten om bij deze patiënten altijd te kiezen voor een borstsparende operatie met radiotherapie boven een mastectomie. Indien een esthetisch inferieure uitkomst van een borstsparende behandeling of een contra-indicatie voor radiotherapie aanwezig is, kan een mastectomie nog steeds een betere behandeloptie zijn. De uitkomsten van deze studie kunnen dienen als aanvullend argument bij gedeelde (chirurgische) besluitvorming wanneer beide behandelopties even geschikt zijn.

Aan deze studie is meegewerkt door specialisten en onderzoekers van Erasmus MC (Rotterdam), IKNL, Universiteit Twente (Enschede), Máxima Medisch Centrum (Veldhoven) en Institut Curie (Parijs).
 

  • Lagendijk M, van Maaren MC, Saadatmand S, Strobbe LJA, Poortmans PMP, Koppert LB, Tilanus-Linthorst MMA, Siesling S: ‘Breast conserving therapy and mastectomy revisited: Breast cancer-specific survival and the influence of prognostic factors in 129,692 patients’. Int J Cancer. 2017 Sep 7.

  • Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl   

Gerelateerd nieuws

Betere overleving na chirurgie stadium IV primaire, inflammatoire borstkanker

Betere overleving na chirurgie stadium IV primaire, inflammatoire borstkanker

Chirurgie van de borsttumor bij primaire stadium IV inflammatoire borstkanker hangt samen met een verbeterde algehele overleving en zou dus onderdeel kunnen zijn van de behandelstrategie bij deze patiënten. Dat concluderen Dominique van Uden (Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem) en collega’s. Het onderliggende mechanisme van dit effect is vooralsnog niet bekend. Ook zijn er nog allerlei onbeantwoorde vragen, zoals de kans op complicaties na chirurgie en de kwaliteit van leven van patiënten na of zonder chirurgie.

lees verder

Impact positieve klieren na neoadjuvante chemotherapie op vervolgbehandeling

Bij cT1-3N0 ER+HER2+, cT1-3N0 ER-HER2+ en triple negatieve cT1-2N0 borstkankerpatiënten die behandeld zijn met neoadjuvante chemotherapie, kan een directe borstreconstructie worden overwogen als een acceptabele behandeloptie, vanwege het lage risico op het vinden van positieve schildwachtklieren. Dat concluderen Sanaz Samiei (Maastricht UMC+) en collega’s in Annals of Surgical Oncology. Echter, bij patiënten met cT1-3N0 ER+HER2- en triple negatieve borstkanker dienen risico’s en voordelen van een directe borstreconstructie uitvoerig besproken te worden met de patiënt, omdat het risico op het aantreffen van positieve schildwachtklieren relatief hoog is.

lees verder