arts en patiënt bij laptop met longfoto

Afname kleincellig longkanker en steeds vaker behandeling gericht op kwaliteit van leven

De incidentie van kleincellig longkanker, ook wel SCLC, in Nederland is de afgelopen 30 jaar aanzienlijk gedaald. Dat blijkt uit een studie van Daphne Dumoulin van het ErasmusMC en collega’s op basis van de Nederlandse Kankerregistratie, waarover onlangs gepubliceerd werd in het European Journal of Cancer. Een toenemend aandeel ouderen en vrouwen kreeg de diagnose kleincellig longkanker. De man-vrouwverhouding werd daardoor vergelijkbaar. Waarschijnlijk als gevolg van meer oudere en waarschijnlijk kwetsbaardere patiënten kregen meer patiënten alleen behandeling gericht op kwaliteit van leven (best supportive care – ofwel BSC).

Deze studie beschrijft de trends in de kenmerken van patiënten met kleincellig longkanker (SCLC) van 1989 tot 2020 in Nederland. Het doel hiervan was te analyseren hoe de populatie van patiënten met SCLC de afgelopen decennia is veranderd, in de hypothese dat dit de geringe vooruitgang zou kunnen verklaren die is geboekt bij SCLC. Voor de studie werden in totaal 52.527 patiënten geselecteerd uit de Nederlandse kankerregistratie (NKR), die tussen 1989 en 2020 gediagnosticeerd waren met SCLC. Van hen werden de trends geanalyseerd in incidentie, patiënt- en ziektekenmerken, behandelingen en algehele overleving (OS). 

Incidentie daalt door afname aantal rokers

Het absolute aantal patiënten met SCLC bleef door de jaren heen gelijk; de incidentie daalde echter van 15,01 naar 8,93 per 100.000 persoonsjaren, wat het gevolg is van een sterke afname van het aantal rokers in Nederland. Dit verklaart tevens de stijging van het aandeel vrouwen; dat aandeel steeg van 22% naar 50%.  Dit laatste viel samen met een hoger percentage mensen dat in de loop van de jaren alleen behandeling gericht op kwaliteit van leven (best supportive care - BSC) ontving (18-24%). Het gebruik van chirurgie in het beginstadium van SCLC steeg van 2% naar 37%. Het percentage patiënten met de uitgezaaide kanker (stadium IV) nam toe van 46% naar 70% dankzij een betere manier van stadiëring. Het overlevingscijfer (OS) verbeterde voor alle stadia, met een 2-jaars OS-percentage voor stadium IV dat verdubbelde van 3% naar 6%.

Conclusie

De incidentie van SCLC is de afgelopen 30 jaar aanzienlijk afgenomen, met een toenemend aandeel ouderen en vrouwen. De man-vrouwverhouding werd vergelijkbaar en de overleving verbeterde. Waarschijnlijk als gevolg van meer oudere en kwetsbaardere patiënten kregen meer patiënten alleen de zogenaamde BSC.


'Deze studie heeft ons meer inzicht gegeven in de huidige populatie patiënten die te maken krijgt met SCLC. Deze bevindingen zijn belangrijk omdat ze gebruikt kunnen worden bij de ontwikkeling van nieuwe onderzoeken gericht op de behandeling van deze agressieve vorm van longkanker.' , aldus Daphne Dumoulin
 

 

Het engelstalige artikel is te lezen via deze link.

Gerelateerd nieuws

Snellere start behandeling hangt niet samen met betere overleving bij niet-kleincellige longkanker

vrouw in gesprek met arts

Over het algemeen wordt gedacht dat het goed is om zo snel als kan te starten met de behandeling van patiënten met niet-kleincellige longkanker (NSCLC). In een recente Nederlandse studie werd echter geen bewijs gevonden voor een gunstig effect van snelle start bij niet-kleincellige longkanker stadium III en IV. Dat staat te lezen in het artikel over het onderzoek van Sosse Klarenbeek van RadboudUMC en collega’s, dat zij uitvoerden op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie. 

lees verder

Toename behandeling en overleving NSCLC; verschil met oudere patiënt blijft

Patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) krijgen steeds vaker een behandeling met curatieve intentie. Dit heeft tussen 1990 en 2014 geleid tot verbetering van de relatieve overleving. Deze trend was echter minder sterk zichtbaar bij oudere patiënten, zo blijkt uit onderzoek van Elisabeth Driessen (VieCuri MC) en collega’s met gegevens van ruim 187.000 patiënten uit de Nederlandse Kankerregistratie. De verschillen tussen jongere en oudere patiënten leek in de tijd kleiner te worden bij stadium I, maar bleef onveranderd bij stadium II en werden zelfs groter bij stadium III en IV ten nadele van ouderen. In toekomstige studies dient de focus daarom gericht te zijn op voorspellende factoren bij oudere patiënten met NSCLC.  

lees verder