Alleen eerste twee jaar na diagnose oversterfte door blaaskanker bij vrouwen

Blaaskanker bij vrouwen: alleen eerste twee jaar na diagnose hoger sterfterisico

Vrouwen met blaaskanker hebben alleen in de eerste twee jaar na diagnose een hoger risico om te overlijden aan deze ziekte dan mannen. In de jaren daarna is het sterfterisico van mannen en vrouwen vergelijkbaar, zo blijkt uit onderzoek van Anke Richters (IKNL) en collega’s. Dat betekent dat bij vrouwen sprake is van een onderschatting van de oversterfte in de eerste twee jaar na diagnose. Mogelijk is een agressievere behandeling van vrouwen met blaaskanker gerechtvaardigd.

In eerdere studies is consequent aangetoond dat vrouwen met de diagnose blaaskanker een lagere overleving hebben dan mannen, maar het mechanisme dat daarachter schuilgaat is nog steeds onbekend. In de meeste onderzoeken wordt aangenomen dat de ratio van geslachtsspecifieke sterftecijfers in de loop van de tijd constant blijft. Dat kan mogelijk leiden tot onnauwkeurige schattingen in verschillende tijdsperioden. Het doel van deze observationele cohortstudie was de geslachtsspecifieke oversterfte bij patiënten met blaaskanker te onderzoeken en de variatie over de tijd.

Studieopzet.

De onderzoekers gebruikten de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) om gegevens van 24.169 patiënten op te halen die tussen 2003 en 2014 zijn gediagnosticeerd met histologisch bevestigde ≥T1 blaaskanker met een follow-up tot januari 2018. Met behulp van parametrische, relatieve overlevingsmodellen werd de oversterfte voor mannen en vrouwen geschat als functie van de tijd en het effect van covariaten verkend op deze parameters.

Vrouwelijke patiënten (24%) hadden een slechter klinisch TNM-stadium bij diagnose en vaker te maken met een niet-urotheliale tumorhistologie. De verhouding in de sterfteovermaat per sekse was niet constant in de tijd. In de eerste twee jaar na de diagnose was de oversterfte bij vrouwen hoger dan bij mannen, maar daarna was deze lager. Deze trend was van toepassing op zowel niet-spierinvasieve als spierinvasieve subgroepen vrouwen met blaaskanker. De basislijnverschillen voor leeftijd, tumor, lymfeklieren, stadium van de uitzaaiingen en histologie waren slechts gedeeltelijk verantwoordelijk voor de kloof in oversterfte.

Conclusie en aanbevelingen

Anke Richters en collega’s concluderen dat de oversterfterisico’s van mannen en vrouwen met blaaskanker variëren in de loop van de tijd en leiden tot een onderschatting van de oversterfte van vrouwen in de eerste twee jaar na diagnose en tot een overschatting in de jaren daarna wanneer de oversterfte van vrouwen en mannen vergelijkbaar is. Artsen zouden de initieel slechtere geslachtsspecifieke uitkomsten mee moeten wegen in hun overwegingen met betrekking tot prognose en behandeling van hun vrouwelijke patiënten.

Mogelijk is een agressievere behandeling van vrouwen met blaaskanker gerechtvaardigd. Onder andere zou radicale cystectomie overwogen kunnen worden bij patiënten met een hoogrisico niet-spierinvasie blaaskanker (NMIBC) of het vaker verstrekken van neo-adjuvante therapie. Het feit dat vrouwen vaker worden gediagnosticeerd met een hoger stadium, pleit eveneens voor maatregelen om vrouwen in een zo vroeg mogelijk stadium te diagnosticeren. Daarnaast is accuraat inzicht in de prognose belangrijk om de informatievoorziening van zowel clinici als patiënten te verbeteren, zowel voor de initieel minder gunstige risicoprofielen van vrouwen en het overwegend gelijke risicoprofiel daarna.

Potentieel mechanisme

De bevindingen in dit onderzoek wijzen ook op een potentieel mechanisme van micrometastasen. Blootstelling aan risicofactoren, vertraging in de diagnose en geslachtshormonen worden in verband gebracht met de incidentie, stadium en verschillen in histologie tussen mannen en vrouwen met blaaskanker, maar deze kunnen de overblijvende verschillen na correctie voor deze prognostische factoren niet verklaren. Dit rechtvaardigt volgens de onderzoekers nadere evaluatie van de geslachtsspecifieke werking van blaaskanker in gerandomiseerde trials.